De vlucht van de vogel

Ik heb iets met vogels: een bevlogen erfenis langs vaderzijde, zeg maar. In onze tuin stonden twee ruime volières, bevolkt door kleurrijke, gevederde vrienden met ronkende namen als putter, groenling, goudvink, barmsijs, kneu en keep. Ik kies bewust het woord vrienden, want alhoewel ze gekooid waren, verzorgde mijn vader elk beestje met hart, ziel en liefde.

Het waren vogels voor het leven. Toen hij op een avond tot de conclusie kwam dat hij ’s ochtends tijdens het voederen de deur had laten openstaan, vreesde hij het ergste. Wat bleek echter? Slechts een handvol vinken had het hazenpad gekozen. Maar zelfs die keerden ’s anderdaags terug: het graan was blijkbaar toch niet grootser aan de overkant. Vinken met stockholmsyndroom, maar niet helemaal: het was echte liefde tussen die twee, de vogels en de vader.

En ik? Het was een haat-liefde verhouding. Ik vond het allemaal wel fascinerend, maar aan de andere kant wilde ik ook keihard een voetbal door de tuin sjotten, jaarlijks op vakantie gaan naar verre oorden, enz. De vogels dicteerden echter de kindertijd en zeker in het broedseizoen – vanaf april tot augustus, de voetbal- en vakantiemaanden – moest alles stil en nauwgezet in de gaten gehouden worden. Geen heruitgave onder de buurjongens van het WK 86 in onze tuin of raketijsjes aan een zwembad op een camping in de Provence.

Die nauwgezetheid nam mijn vader erg letterlijk. In aanloop naar het broedseizoen begluurde hij zijn vogels vanuit de veranda met een verrekijker, op zoek naar liefde in eigen tuin. Als een mannelijke Ingeborg ging hij op zoek naar de ideale match. Was daar een barmsijsmannetje dat speels één van de vrouwtjes voederde? Schurkten er in een duister hoekje twee groenlingen tegen elkaar aan? Hij had het gezien. “Blind getrouwd” had nog wat kunnen leren van Smeets senior. Ellenlange psychologische analyses zijn overbodig. Het enige wat je nodig hebt is een degelijke verrekijker en oog voor het betere schurk- en schuurwerk. En moeder? Ze keek wat meewarig, maar ook moedeloos toe. Ze besefte dat ze al wat van haar pluimen verloren was en allesbehalve als een nachtegaal klonk.

Toch raakte ik langzaam zelf in de ban van de vogel. Bij het wekelijkse bibliotheekbezoek met de klas was ik steeds de vreemde eend in de bijt. Terwijl mijn klasgenootjes literair evolueerden van “Pietje Puk” tot “Kruistocht in Spijkerbroek”, ging ik van “Handleiding voor de zebravinkkweker” tot “Vogels van Europa”. De vogelkennis groeide en groeide, maar het contact met het andere geslacht nam absoluut geen hoge vlucht. Nog even en ik stond ergens in een veranda met een verrekijker…

Uiteindelijk haalden de hormonen het van de pluimen. De volière maakte plaats voor het café, het vogelboek voor “Women” van Charles Bukowski (in zekere zin ook een vogelboek) en het schurk- en schuurwerk werd proefondervindelijk. De vogels verdwenen wat naar het achterplan. Ze werden bedankt voor bewezen diensten. Trokken weg naar nieuwe oorden.

Soms keren ze echter terug. Zoals die zeldzame keer op een kwis, wanneer een foto van een strandloper wordt getoond in de ronde natuur en mijn teamgenoten al zuchtend achterover leunen met de woorden: “Welke loser weet nu zoiets, pfff!” “Dat is een wulp”, zeg ik. Deze loser dus. Gelukkig hebben zij meestal genoeg gedronken om het zich de volgende dag niet meer te herinneren.

Wat ik me wel herinner, is de zoete weerwraak van de vogels. Althans, zo ervaar ik het. Een anekdote.

’s Ochtends regent het pijpenstelen en ik ben wat aan de late kant. Als alarm heb ik een app die me laat ontwaken met vogelgezang, maar soms kiest die spontaan een later tijdstip. Spontaan, hm. Met mijn boekentas als paraplu (want die ligt natuurlijk in de auto) spurt ik naar de auto. Doorweekt installeer ik me achter het stuur, kuis vlug mijn natte bril en zie… een gigantische vogelstront knal in mijn zicht. De zwart-witte vlek lijkt gefixeerd op de voorruit, want de dikke regendruppels hebben geen enkel effect op omvang of dikte. Ik besluit ruitenwisser en ruitensproeier in te zetten. Met brede, piepende (ja, de ruit was al vuil, ik weet het) halen glijdt de wisser heen en weer. Net te laat herinner ik me dat er geen vloeistof meer in het reservoir van de ruitensproeier zit. De bus staat aan de garagedeur. Ik zie ze. Ze staat er sinds eergisteren. Toen ik het onmiddellijk ging bijvullen…

Ondertussen is mijn voorruit veranderd in een “Black and White” schilderij van Jackson Pollock: witte en zwarte vegen en strepen overlappen, vermengen, vergroten, verkleinen…

Jonathan Parkes Allen on Twitter: "left: Pollock, 26A Black and white,  1948, Musée national d'art moderne, Centre Georges Pompidou, Paris; right:  follower of the school of Hâfiz 'Osmân, late 17th c., private

Buiten regent het nog altijd belachelijk hard en een blik op de klok laat er geen twijfel over bestaan: ik moet vertrekken. Gelukkig is er aan de bestuurderszijde, net onder de bovenrand van de ruit een kijkgat ontstaan. Ik start de auto en recht de rug om het kijkgat te kunnen gebruiken. En zo rijd ik die ochtend naar mijn werk: als een verkrampte, volslagen idioot, zoekend naar de weg tussen een artistieke vogelstront. Aan de samenstelling te zien, vermoed ik dat het een holenduif was. Of een grote bonte specht. Misschien morgen nog eens een boekje ontlenen in de bib…

Plaats een reactie